
Gebruiken van de melodiesequencer
D-71
U kunt toegang verkrijgen tot de mixer tijdens de
weergavestandby of de opnamestandby (C-2 (RECORD)
toets knippert) of terwijl de opname plaats aan het vinden is
(C-2 (RECORD) toets brandt). Druk op de C-5 (MIXER) toets
om het mixerscherm te tonen. Druk nogmaals op de C-5
(MIXER) toets of druk op de R-15 (EXIT) toets om terug te
gaan naar de melodiesequencermodusscherm.
De hieronderstaande tabel toont hoe mixerdelen
corresponderen aan de melodiesequencerdelen.
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens de weergave of
de weergavestandby
Alle mixerinstellingen kunnen worden geconfigureerd tijdens
de weergave of de weergavestandby, op voorwaarde van de
volgende voorzorgsmaatregelen.
• Als u de mixerinstellingen wilt veranderen tijdens de
weergavestandby, verander ze dan na het selecteren van
de melodie die u wilt weergeven. Als u de mixerinstelling
verandert en daarna de melodieselectie, dan zullen de
voorloopinstellingen van de nieuw geselecteerde melodie
worden opgeroepen en de mixerinstellingen zullen
overeenkomstig daarmee veranderen.
• De enige mixerinstellingen die u verandert tijdens de
weergavestandby zijn de instellingen die onderdeel zijn van
de melodievoorloopdata van de op dat moment
geselecteerde melodie. Als de mixerinstellingen
halverwege veranderd waren tijdens het opnemen van de
melodie, zullen de later opgenomen mixerinstellingen
prioriteit hebben over instellingen die u maakte tijdens de
weergavestandby.
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens de
opnamestandby
De mixerinstellingen van de hier getoonde onderdelen
(exclusief deel aan/uit) worden ondersteund, afhankelijk van
het spoor waarnaar wordt opgenomen. Instellingen worden
opgenomen naar de voorloopinstellingen (pagina D-66) op
dezelfde manier als waarop instellingen worden opgeslagen
wanneer het opnemen werd gestart.
Ondersteunde mixerbewerkingen tijdens het opnemen
Mixerinstellingen kunnen niet worden geconfigureerd tijdens
het opnemen naar het systeemspoor.
Configureren van mixerinstellingen (behalve voor deel aan/
uit) wordt ondersteund voor een deel (B01 - B16) dat
correspondeert aan een spoor tijdens het opnemen van elk
spoor 01 - 16 dat wordt getoond. Enige verandering in een
mixerinstelling op het mixerscherm wordt opgenomen zodra
het wordt gemaakt.
Zie “Gebruiken van de mixer” (pagina D-38) voor details
aangaande mixerfuncties en bewerkingen.
De voorloopdata van elke melodie bevat
“voorloopinstellingen”, wat instellingen zijn die van kracht
waren bij het Digitale Keyboard wanneer de opname
uitgevoerd wordt. U kunt d.m.v. een “paneelopname”
bewerking de voorloopinstellingen van een melodie
herschrijven met de huidige basisinstellingen van het Digitale
Keyboard.
De volgende items zijn voorloopinstellingen die herschreven
kunnen worden m.b.v de paneelopnamebewerkingen.
• Ritmeselectie
• Tempo instelling
• Toonschaal instelling
• De onderstaande mixerinstellingen
– Alle deelparameters van A04 - A07 en B01 - B16
(Exclusief deel aan/uit)
– Deelparameters van A09 - A16: Deel aan/uit, rwuweg
stemmen, fijnstemmen, toonschaal activeren, DSP lijn
– DSP parameters: volume, pan, nagalm zenden
• Effect instellingen
• Begeleidingsvolume
• UPPER 1 onderdeeltoon, UPPER 2 onderdeeltoon en
LOWER onderdeeltoon selecties
1.
Druk op de C-3 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de
R-14 (–, +) toetsen een melodiegebiednummer.
3.
Configureer de paneelinstellingen zodat ze de
instellingen reflecteren die u als de
voorloopinstellingen wilt schrijven.
• U kunt de volgende instellingen configureren:
mixerinstellingen, tempo, systeemspoorritme,
spoortoonselectie, enz.
• Om de UPPER 1, UPPER 2 en LOWER
onderdeeltonen of mixerinstellingen van het
systeemspoor te veranderen, verander d.m.v. de mixer
de instellingen van de onderdelen A05 (UPPER 1), A06
(UPPER 2) en A07 (LOWER).
4.
Nadat alle paneelinstellingen naar wens zijn
uitgevoerd, houd de R-13 (FUNCTION) toets
ingedrukt en druk op de C-13 (MENU) toets.
• Hierdoor wordt het melodiesequencermenu getoond.
Mixerinstellingen en de
melodiesequencermodus
Mixer Melodiesequencer
Onderdelen A04 - A07, A09 - A16 Systeemspoor
Onderdelen B01 - B16
Sporen 01 tot en met 16
Systeemspoor
Sporen
01 tot en met 16
A05 (UPPER 1), A06 (UPPER 2),
A07 (LOWER), A04 (Automatisch
harmoniseren) onderdelen
Onderdelen
corresponderen aan elk
spoor (B01 - B16)
Gebruiken van paneelopname
voor het herschrijven van
melodievoorloopinstellingen
Uitvoeren van een paneelopnamebewerking
CTK6200_d.book 71 ページ 2012年1月5日 木曜日 午後4時19分
Kommentare zu diesen Handbüchern